Meteen naar de inhoud

Brief 18

Wil je wel geloven dat het groeien gaat….

Het is met het koninkrijk van de hemel als met een mens die goed zaad op zijn akker uitzaaide. Terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand onkruid tussen het graan zaaien en vertrok weer. Toen het jonge gewas opschoot en vrucht begon te dragen, kwam ook het onkruid tevoorschijn.

De knechten zeiden tegen hem: Wilt u dat wij er het onkruid tussenuit wieden?” Hij antwoordde: Nee, want dan zouden jullie met het onkruid ook het graan lostrekken. Laat beide samen opgroeien tot aan de oogst, dan zal ik, wanneer het oogsttijd is, tegen de maaiers zeggen: Wied eerst het onkruid, bind het in bundels bij elkaar en verbrand het. Breng dan het graan bijeen in mijn schuur.’

Hij hield hun een andere gelijkenis voor: Het koninkrijk van de hemel lijkt op een zaadje van de mosterdplant dat iemand meenam en in zijn akker zaaide.

Het is weliswaar het kleinste van alle zaden, maar het groeit uit tot de grootste onder de planten. Het wordt een struik, en de vogels van de hemel komen nestelen in de takken.’

Het koningschap van God wordt vergeleken met een mens die goed zaad zaait. En ergens heel stiekem, in de nacht komt er een vijand roet in het eten gooien om zich daarna, nog voor het licht wordt, uit de voeten te maken. In vogelvlucht wordt hier verhaald van de goede schepping en het raadsel van het kwaad. In de tuin van Eden, net als de Schepper tevreden om zich heen heeft gekeken om te constateren dat alles tof is, duikt daar ineens de slang op. Waar komt die nou vandaan? Hoort hij bij de goede schepping, of is hij stiekem – God weet waar vandaan – daar in het donker naar binnen geslopen?

Gelukkig zijn er ijverige helpers. Zullen we maar? Zullen we wat? Nou, het onkruid natuurlijk! O ja, het onkruid. Nee, nee zegt de Schepper, niet doen. Als je het onkruid eruit trekt, kan je ook het graan per ongeluk mee nemen. Laat beiden maar opgroeien. Geef beiden een kans. Misschien vergis je je wel. Dat zou toch jammer zijn en bovendien: ook kwaad moet een kans krijgen om zichzelf te laten zien. Dan wordt duidelijk wat wat is, zodat je onderscheid kunt maken. Dat kan pas bij de oogst. Niet eerder. Wat is goed zaad eigenlijk en wat is kwaad zaad?

Kijk naar die prachtige struik daar, nu alvast gemaakt voor morgen, 20 juli: Sinte Margriet. Weet u wat onkruid is, en wat goed zaad? Ik niet. Wat wij onkruid noemen, noemen wij soms zo omdat het niet te controleren is, omdat het niet in ons boekje staat of buiten onze lijntjes gaat. Of omdat we domweg niet weten wat we er mee aan moeten.

Heb je net je tuin gezuiverd van brandnetel en zevenblad: blijken dat dat heel gezonde plantjes zijn; goed om te eten. Je wordt er beter van. Heb je net je Oost-Indische Kers gezellig in een vaasje gezet, blijk je daar je salades mee te kunnen versieren en dat niet alleen: je moet vooral de bloemen en de zaden opeten. Wat daarin allemaal zit?

Vitamine B, C en E en onder andere de mineralen zwavel, jodium, ijzer, fosfor en kalium.

Het genezen van de ziekte nadat hij is uitgebroken, is als het graven van een put wanneer men al dorst heeft, zeggen de Chinezen. Voorkomen is beter dan genezen.

Het koningschap van God wordt in het tweede verhaaltje uitgebeeld, niet met een zaaier, maar met zaad, nl. het allerpiepkleinste. Het is klein en kwetsbaar en tegelijkertijd heel sterk. Het nestelt zich in vergeten hoekjes, op plaatsen waar niemand bij kan komen, het waait alle kanten op en het groeit uit tot een struik, waarin vogels kunnen nestelen. Het groeit uit tot een tempel voor vogels.

Je kunt van alles zaaien: planten, maar ook mensen. Ook wij zijn gezaaid. Onze vader was de zaaier en onze moeder de vruchtbare bodem. Dat ook wij begonnen zijn als één heel klein zaadje: dat zit niet zo in ons bewustzijn. Hoe zou dat komen? Rust er een taboe op lichamelijkheid, vooral in de kerk? Zitten we niet vooral en veel in ons hoofd zonder echt te voelen dat we ook een lichaam zijn? Vinden we het gênant te bedenken dat we zijn begonnen in de lichamen van onze ouders, voorgekomen uit een liefdevolle omarming tussen die twee, naar wij hopen?

Je kunt ook woorden zaaien, en verhalen van hoop.

Op deze icoon is Maria te zien met het kind in haar buik. De naam van deze icoon luidt: de Moeder Gods van het Teken. Die naam komt uit het boek Jesaja, een overbekende Adventstekst: Zie het meisje zal zwanger worden en zij zal een zoon baren en zijn naam zal zijn: Immanuel, God met ons. Die woorden hangen niet in de lucht. Ze klinken uit de mond van een profeet in een tijd van paniek en chaos, als er geen hoop meer is. Deze hoopvolle zaadjes vallen in een bodem waar alle hoop is uit geramd en waaruit heel veel kwaad gewas opkomt.

Maria is beeld van de kerk, niet exclusief, maar een stralend plaatje, als mogelijkheid voor allen, jood en heiden, kerks en atheïst: God is met ons, kijk maar naar de dikker wordende buik van het meisje Maria. Zij komt voor precies in het midden van Lied 321.

Lied 321

Niet als een storm, als een vloed,
niet als een bijl aan de wortel
komen de woorden van God,
Niet als een schot in het hart.

Maar als een glimp van de zon,
een groene twijg in de winter,
dorstig en hard deze grond –
zo is het koninkrijk Gods.

Stem die de stilte niet breekt,
woord als een knecht in de wereld,
naam zonder klank zonder macht,
vreemdeling zonder geslacht.

Kinderen, armen van geest,
mensen gelouterd tot vrede,
horen de naam in hun hart,
dragen het woord in hun vlees

Blinden herkennen de hand,
dovemansoren verstaan Hem.
Zalig de man die gelooft,
zalig de vrouw aan de bron.

Niet in het graf van voorbij,
niet in een tempel van dromen,
hier in ons midden is Hij,
hier in de schaduw der hoop.

Hier in dit stervend bestaan
wordt Hij voor ons geloofwaardig,
worden wij mensen van God,
liefde op leven en dood.

Dat lied is als een clip met over elkaar buitelende beelden. De hele Bijbel, Tenach en Evangelie, resoneren mee. Die hoopvolle woorden kunnen alleen in het meisje Maria vrucht dragen, als zij die woorden wil horen en ontvangen. En zij wil dat. Dat is een hele moedige keuze voor een meisje van hoogstens vijftien jaar, terwijl de consequenties niet te overzien zijn. Maar zij kan kiezen voor de enorme kiemkracht van woorden van hoop. En zij doet het! Nu wij nog. De binnenste strofe van het hele lied wordt elke vlucht uit de lichamelijkheid, elke ontsnapping naar vergeestelijking, de pas afgesneden. Zij draagt het woord in haar vlees. Het plaatje, de icoon daarbij onderstreept dat.

Onze kerk is naar Maria genoemd. Elke zondag komen we hier samen en als dat niet kan, dan weten we weer wat we missen. Of we hier nu naar binnen gaan of buiten blijven; de Mariatsjerke midden in ons dorp herinnert ons aan ongehoorde kansen. Begonnen als piepklein zaadje, doen wij mee aan de geschiedenis van de menswording van de mens. Op die lange weg leven wij groots en schamel, zijn wij arm en schathemeltjerijk.

Wij hebben een gerucht gehoord en daar ja tegen gezegd. Zo gaat het vrucht dragen in ons. Mensen van God, worden wij, liefde op leven en dood.

Willemien Keuning